Yn Nyffryn Llwyn Onn trekt mijn harde feinwen
Een minnau'n hamddena 'rol byw is waarom don;
Gwyn ewyn waarom lli oedd ei gwisg, een disgleirwen
Een glas voor oedd llygaid Gwen harddaf Llwyn Onn.
Een ninnau'n rhodiana drwy'are lonydd ik ben banna,
Sibrydem I'n gilydd gyfrinach byd serch;
Een phan ddaeth hi'n adeg ffarwelio a'are wiwdeg,
Roedd tannau fy nghalon yng ngofal waarom ferch.
[Daarginds in de groene vallei waar beekjes slingeren
Als de schemering vervaagt, dwaal ik peinzend rond;
Of bij het heldere maantij in eenzaamheid dwalen,
Te midden van de donkere tinten van het eenzame Ash Grove;
'Twas daar, terwijl de merel vrolijk zong,
Ik ontmoette die dierbare voor het eerst, de vreugde van mijn hart!
Om ons heen luidden van blijdschap de boshyacinten,
Ah! toen dacht ik er niet aan hoe snel we zouden scheiden.]
Cyn Dychwel I borthladd wynebwn waarom tonnau,
En hyfryd yw'are hafan 'rol dicter waarom don;
Bydd melys anghofio haar greulon waarom creigiau--
Een eigen innau 'rol cyrraedd Llwyn Onn.
Een thawel mordwyo wnaf mwyach a Gwenno
Yn llong fach ein bwthyn a hallo, waarom llyw;
Een eer fydd jr hafan ddiogel een chryno
Ik ben morwr a'I Wenno tra byddwn ni byw.
[Gloeit nog steeds de felle zonneschijn over de vallei en de bergen,
Nog steeds zingt de merel zijn toon uit de boom;
Nog steeds trilt de maanstraal op stroompje en fontein,
Maar wat zijn voor mij de schoonheden van de natuur?
Met verdriet, diep verdriet is mijn boezem beladen,
De hele dag ga ik rouwend op zoek naar mijn liefde!
Je echo's! Oh vertel me, waar is het lieve meisje?
"Ze slaapt onder de groene grasmat bij het Ash Grove."]